Romeinen in Zwolle
De grens van het immense Romeinse Rijk werd zo’n 2000 jaar geleden gevormd door de Rijn. Langs deze grens bouwden de Romeinen wachttorens en legerkampen. De meeste Romeinse sporen in Nederland zijn dan ook in deze oude grensregio te vinden. Hoewel Zwolle tot de periferie van deze grensregio hoort, zijn ook hier de nodige archeologische vondsten uit de Romeinse tijd gedaan. Ook in de Romeinse tijd was namelijk sprake van bewoning in de omgeving van Zwolle. Sterker nog, het Vechtdal behoort sinds het Neolithicum (5325-1900 voor Christus) tot één van de meest dichtbevolkte gebieden van Nederland. De Romeinse invloed reikte bovendien noordelijker dan de Romeinse Limes.
Germania Magna
Uit onderzoek naar de culturele interacties tussen de Romeinse provincies ten zuiden van de Limes en de Germaanse samenlevingen ten noorden van de Rijn, blijkt dat de Limes geen ondoordringbare grens was. Vanuit de Romeinen vond een proces van Romanisering plaats, waarbij Germaanse stammen zich ontwikkelden tot steeds complexere en geavanceerdere samenlevingen. Samenlevingen die voor de Romeinen van belang waren voor de inzet als hulptroepen in het Romeinse leger, het fokken van paarden en het produceren van ijzer. Vooral van de gespecialiseerde nederzettingen die zich bezighielden met de ijzerproductie, zijn in Oost-Nederland (Heeten-Hordelman bij Raalte en Bikkenrade bij Zwolle) interessante voorbeelden te vinden.
Afbeelding: Enkele voorbeelden van ijzerproductieslakken die opgegraven zijn bij Bikkenrade.
Het Vechtdal was hiermee in de Romeinse tijd een belangrijk woongebied in Oost-Nederland. Het lag ongeveer 70 kilometer ten noorden van de Limes en bestond uit een landschap met prominente dekzandruggen aan weerszijden van de Overijsselse Vecht. In de Romeinse tijd maakte het Vechtdal onderdeel uit van ‘Germania Magna’, een gebied dat zich vanaf de Rijn uitstrekte tot aan de Elbe. Daarnaast was het Vechtdal onderdeel van de periferie van de grenszone langs het Romeinse Rijk. In deze grenszone was vanuit de Romeinse politiek sprake van Romanisering van lokale samenlevingen. De nederzettingen ten noorden en zuiden van de Limes waren qua structuur en materiële cultuur dan ook vergelijkbaar.
De stammen die in Oost-Nederland woonden worden de Tubanti, Chamavi, Tvihanti en Salii genoemd. Zij maakten dynamisch gebruik van het landschap, dat in de Late IJzertijd en de Romeinse tijd door ontbossing veranderde in een halfopen landschap waarin stroken landbouwgrond, heide, bos, natte veengebieden, en lagere rivierdal- en overstromingsvlakten elkaar afwisselden. De grootschalige ontbossing zorgde regelmatig voor overstromingen en leidde tot erosie en afzettingen van zand en klei. Tot één van deze afzettingen behoorden de stuifzanden of rivierduinafzettingen die vooral ten zuiden van de Vecht veel te vinden waren.
Ook in het nederzettingspatroon is een duidelijke ontwikkeling zichtbaar. In de Late IJzertijd tot de Vroeg Romeinse tijd (12 voor Christus – 70 na Christus) bestonden de nederzettingen vooral uit een enkel woonstalhuis. Dit woonstalhuis was gelegen op perifere, smalle dekzandruggen in natte veengebieden of op de lagere flanken van grotere dekzandruggen. In de Midden Romeinse tijd (70-270 na Christus) breidden de nederzettingen zich uit en ontstonden kernen. Terwijl de nederzettingen hierbij in Oost-Nederland verschoven naar de hogere centrale delen van de grotere dekzandruggen, bleven de nederzettingen in het Vechtdal meer op de flanken liggen. De centrale delen waren hier juist in gebruik als landbouwgrond. In de Laat-Romeinse tijd (270-450 na Christus) groeiden de nederzettingen in eerste instantie snel en bestonden de grootste bewoningskernen uit gemiddeld zeven woonstalhuizen. In de vierde en vijfde eeuw krompen de nederzettingen in tot een enkel woonstalhuis.
Nederzettingen
In de Vroege en Midden Romeinse tijd woonde naar schatting een derde van de inwoners in Overijssel in het Vechtdal. Een gebied dat in oppervlakte nog geen 8 % van het totaal omvatte. Veel nederzettingen lagen vanaf deze periode in de directe nabijheid van oudere voorgangers en in de omgeving van restgeulen. Geulen die verlaten waren, maar nog wel water voerden. Binnen de nederzettingen uit de Late IJzertijd en Vroeg Romeinse tijd bestond veel variatie. In de Midden Romeinse tijd veranderde dit en ontstonden regelmatige patronen.
In de omgeving van Zwolle zijn op dit moment drie nederzettingen uit de Midden-Romeinse tijd bekend. Hiervan liggen er twee in het Vechtdal (Wijthmen en Boschwijk) en één ten oosten van de IJssel in Zwolle-Zuid (Bikkenrade).
Afbeelding: De nederzettingen in de Romeinse tijd liggen op natuurlijke dekzandruggen in het landschap en in de nabijheid van water. Ook lijkt er sprake te zijn van een min of meer regelmatige afstand van elkaar, van zo’n 1,5 tot 3 km. Deze afstand valt veelal samen met de ligging van oude buurschappen in het Vechtdal, zoals Wijthmen, Lenthe, Emmen en Welsum. In al deze buurschappen zijn bewoningssporen en artefacten uit de Romeinse tijd aangetroffen.
Wijthmen
Al in het voorjaar van 1983 zijn op de locatie van afslag van de huidige N35 naar de Oude Heinoseweg archeologische sporen van een Inheems-Romeinse nederzetting aangetroffen. Van de archeologische sporen is vooral een groep grote kuilen van belang. Hierin is een hoeveelheid Inheems-Romeins en een enkel fragment Romeins draaischijfaardewerk (import) uit de 2de en 3de eeuw na Christus gevonden. Deze kuilen lagen aan de rand van een nederzetting, waarvan de kern meer noordoostelijk moet hebben gelegen. Deze nederzetting lag aan een voormalige restgeul van de Vecht, zo bleek tijdens onderzoek in het kader van de N35 in 2018. Ook in deze restgeul is een hoeveelheid Inheems-Romeins aardewerk uit de 2de en 3de eeuw n. Chr. geborgen. De ligging van deze nederzetting past goed in de ontwikkeling binnen Oost-Nederland, waarbij de kernen in de Midden-Romeinse tijd (70-270 na Christus) opschoven naar de hogere centrale delen van de grotere dekzandruggen.
Afbeelding: Deze potscherven met een versiering van “warzen” (wratten) zijn gevonden bij Wijthmen. Dit type aardewerk behoort tot de groep Rijn-Wezer-Germaans aardewerk (RWG-aardewerk) en wordt gedateerd in de 2de-4de eeuw na Christus.
Boschwijk
Een kleine tien jaar later, in 1992, is in het talud van de toegangsweg naar de Wijthmenerplas een waterput opgegraven die onderdeel heeft uitgemaakt van een Inheems-Romeinse nederzetting uit de tweede en derde eeuw na Christus. De vierkante waterput was opgebouwd uit horizontaal op elkaar geplaatste planken van 70 cm breed die aan de buitenzijde waren aangesmeerd met leem. In de waterput werden naast enkele stukken bewerkt hout en brokken ijzeroer een groot aantal scherven Inheems-Romeins aardewerk aangetroffen. De aanwezigheid van de nederzetting is van groot belang voor de nederzettingsgeschiedenis in de Romeinse tijd in en rondom Zwolle.
Bikkenrade
De meest tot de verbeelding sprekende Romeinse vondst dateert uit 2002, toen langs de IJssel een klein deel van een Inheems-Romeinse nederzetting opgegraven is. De nederzetting lag op een lage zandrug aan de oostzijde van de IJssel, op de locatie van het latere huis Bikkenrade. Op basis van het opgegraven aardewerk kon vastgesteld worden dat de nederzetting rond 150-175 na Christus gesticht is en in ieder geval tot 410-425 na Christus in gebruik is gebleven. Binnen de nederzetting hebben vanaf 300 na Christus in ieder geval twee omheinde erven gelegen. Deze omheiningsgreppels rondom de erven en veekralen wijzen op een gestructureerde nederzetting met een vrij permanent karakter.
Interessanter is echter de vondst van verschillende kuiloventjes die gebruikt zijn voor de productie van ruw ijzer uit moerasijzererts. Dit proces is bekend van de nederzetting Heeten-Hordelman, waar op industriële schaal ijzer geproduceerd werd. Vermoedelijk is dit ruwe ijzer gebruikt als ruilmiddel en was het onderdeel van de Romanisering van Germaanse samenlevingen ten noorden van de Limes. Onduidelijk is of ook in Bikkenrade op grotere schaal ruw ijzer geproduceerd is, omdat niet de hele nederzetting onderzocht kon worden.
Afbeelding: Bij Bikkenrade zijn verschillende restanten van ijzerovens aangetroffen. Van deze oven is een deel van de lemen schacht bewaard gebleven.
Meer nederzettingen?
Ongetwijfeld zijn er rondom Zwolle meer nederzettingen geweest, waarvan de sporen nog in de bodem verborgen zijn. De sporadisch met metaaldetectors aangetroffen Romeinse bodemvondsten, zoals in Windesheim, Herxen, Haerst en Langenholte wijzen op mogelijke nederzettingslocaties.
Afbeelding: Deze Romeinse mantelspeld werd in 1991 op een akker in de buurschap Haerst aangetroffen. Het betreft een zogeheten kapfibula die dateert uit de 1e eeuw na Christus. De speld is 45 mm lang en heeft een verbrede beugelkop, die ter bescherming over de veer getrokken is. Deze kapfibula is een bijzondere vondst, kapfibulae worden in Oost-Nederland maar zelden gevonden.
Dit artikel is tot stand gekomen in samenwerking met Michael Klomp (Afdeling Cultureel Erfgoed Gemeente Zwolle) in het kader van de Nationale Romeinenweek 2020.